kareldoorman.jpg

In hun zeer uitgebreide en enorm boeiende studie Niet voor God en niet voor het Vaderland geven de auteurs Blom en Stelling een beeld van toenemend verzet onder de gemobiliseerde Nederlandse troepen, en ook binnen de marine en in Nederlands-Indië. Zeker een interessant stuk sociale geschiedenis, en zeker ook niet te vergeten militaire geschiedenis.

In de inleiding schrijven ze o.a.:

Tussen augustus 1914 en november 1918 deed zich in Nederland een unieke situatie voor. Gemiddeld meer dan 200.000 mannen waren permanent van huis en haard verwijderd om te dienen in de Nederlandse krijgsmacht. Niet om te vechten, maar om, volgens de Nederlandse regering, de neutraliteit te handhaven. Terwijl andere neutrale landen als Denemarken en Zwitserland na verloop van tijd hun troepen gedeeltelijk demobiliseerden, hield Nederland zijn krijgsmacht op volle sterkte. Wij hebben geen vergelijkbaar voorbeeld in de geschiedenis kunnen vinden van een land dat dit presteerde. En wat dreigde het uit de hand te lopen! Aan het eind van de mobilisatie was het zover gekomen dat soldaten een kazerne plat brandden, dat het in heel veel plaatsen tot onrust en muiterij kwam en dat militairen revolutionaire vergaderingen en demonstraties bijwoonden. 

In 2004 publiceerden Blom en Stelling hun PhD thesis in vier delen (Universiteit van Amsterdam), getiteld Niet voor God en niet voor het Vaderland. Linkse soldaten, matrozen en hun organisaties tijdens de mobilisatie van '14-'18.

Niks is zo ernstig als wanneer soldaten in opstand komen. Eind 1918 gebeurde dat ook in het Nederlandse leger op de Harskamp. Daarover schreef mevr. Pors de studie Het leger in opstand? Hoe internationale en nationale spanning aan het einde van de Eerste Wereldoorlog, de Harskamprellen belangrijk maakte.

Ter inleiding schrijft zei:

In de literatuur over Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog wordt nauwelijks aandacht besteed aan de Harskampmuiterij. Vreemd, want deze opstand werd door de voorman van de Sociaal Democratische Arbeiders Partij (SDAP) P.J. Troelstra beschouwd als het begin van de Rode Revolutie in Nederland. Hoewel de revolutie niet van de grond kwam, wordt deze wel beschouwd als belangrijke gebeurtenis in de geschiedenis en is zelfs opgenomen in de Nationale Canon van historische gebeurtenissen. Op vrijdag 25 en zaterdag 26 oktober 1918 kwamen de al vier jaar gemobiliseerde soldaten op legerplaats De Harskamp in opstand vanwege het plotselinge intrekken van alle verloven. Na veel gemopper en grote woorden vlogen op de avond van 26 oktober de stenen door de lucht, gingen barakken in vlammen op en ontstond er een chaotische en beangstigende situatie. Toch was de opstand de volgende dag onder controle, maar niet alleen in de Harskamp was het onrustig, ook in andere plaatsten waar gemobiliseerde troepen gelegerd waren, zoals in Amersfoort en Zwolle, vonden rellen plaats. 

 

Oorlog komt ineens heel dichtbij met 20 portretten van gesneuvelde Nederlandse vliegeniers uit de meidagen van 1940.

De heer Zeemering verzamelde deze serie foto's van het NIMH en kleurde ze digitaal in. Samen met een begeleidend verhaal over elke vlieger publiceerde hij alles op zijn Facebook pagina Zeemering historic photo colourisation and restoration. Omdat alles zo bijzonder is, besloten wij om de serie foto's op onze website te plaatsen. Complimenten aan dhr. Zeemering!

Willem Fredrik Anceaux (17 mei 1912 - 13 mei 1940) werd met Fokker T-5 856 bommenwerper, opgestegen van Schiphol, door een Duitse jager boven Ridderkerk beschoten, crashte en liet daarbij het leven.

Willem Fredrik Anceaux kwam op 17 mei 1912 in Rotterdam ter wereld. 

Na op 1 januari 1933 tot Reserve Luitenant der Infanterie te zijn benoemd, meldde hij zich ruim een jaar later bij het Wapen der Militaire Luchtvaart. Hij toonde zich een ijverige leerling en op 3 mei 1935 kreeg Anceaux het militair vliegbrevet uitgereikt en volgde zijn overplaatsing naar de civiele luchtvaart. Anceaux trouwde in 1939 met Antje Pieters in Amsterdam, woonde in de Haarlemmermeer en vond vermoedelijk ten tijde van de mobilisatie in het pand Johannes Verhulstlaan 26 een gehuurd onderkomen, naast de woning van KLM-verkeersvlieger J.J.Abspoel die op nummer 24 woonde. Samen hebben ze – Abspoel als gezagvoerder en Anceaux als co-piloot – in 1937 en 1938 een drietal postvluchten naar Nederlands Oost-Indië gemaakt; eerder deed Anceaux dat als tweede bestuurder met K.D.Parmentier als gezagvoerder.

Klik op "lees meer", voor de overige portretten!

Hoe zelfstandig was de Nederlandse wapenindustrie tussen 1918 en 1940 om zich voor te bereiden op een volgende totale oorlog, waarin de hele samenleving betrokken zou worden? In zijn studie In de schaduw van de totale oorlog beschrijft dhr. Bakker een en ander als volgt:

Voor Nederland dat beschikte over een kleine wapenindustrie, weinig grondstoffen, beperkte financiële mogelijkheden en weinig strategische diepte waren de uitdagingen op het gebied van Research & Development en logistiek die met de Eerste Wereldoorlog hun intrede hadden gedaan aanzienlijk. Door buiten de vijandelijkheden van de Eerste Wereldoorlog te blijven had de Nederlandse wapenindustrie een enorme innovatieslag gemist.

Verder vervolgt Bakker in zijn inleiding o.a. als volgt: Naar aanleiding van deze ervaringen uit de Eerste Wereldoorlog ontwierpen de grote en kleine Europese mogendheden, dus ook Nederland, gedurende het interbellum regelingen om ook in tijden van spanning, mobilisatie en na het uitbreken van een nieuwe oorlog te kunnen voorzien in de behoeften van de krijgsmacht en de bevolking. Ze moesten voorkomen dat de aanvoer afgesneden werd of als dit niet te voorkomen was, er voor zorgen dat er voorraden werden aangelegd. Daarnaast moesten er organisatorische maatregelen getroffen worden om ondanks het enorme beroep van het leger op de infrastructuur, productie en beschikbare arbeidskrachten er voor te zorgen dat de rest van de samenleving op tenminste minimumniveau kon blijven functioneren. Deze inspanningen worden afwisselend industriële of economische oorlogsvoorbereidingen genoemd. Ook als Nederland niet zou worden aangevallen, waren deze voorbereidingen van belang omdat Nederland om neutraal te kunnen blijven, voor een belangrijk deel zelfvoorzienend moest worden. De ernstige tekorten tijdens de Eerste Wereldoorlog leerden dat.

[...] 

In de jaren voorafgaande aan 1940 was de Nederlandse wapenindustrie voornamelijk gebaseerd op de productie van het Staatsbedrijf der Artillerie Inrichtingen en de eronder vallende tientallen andere private ondernemingen. Bijzonder in het oog daarbij vallen de bedrijven, te weten de Nederlandse Springstoffen Fabrieken en het van Duits grondgebied uitgeweken en speciaal opgerichte HIH Siderius. Vrijwel alle wapens en munitie voor 1940 werden in Nederland door de eigen industrie geproduceerd, of in licentie gebouwd. Ook gedurende de bezettingsperiode door de Duitsers collaboreerde de Nederlandse wapenindustrie mee, voor de strijd van de Duitse krijgsmacht.

In een uitgebreide studie gaat dhr. Goossens, o.a. lid van onze vereniging, daarop in in een uitgebreide studie getiteld Het Staatsbedrijf der Artillerie Inrichtingen.

Productiedraaijerij van de Artillerie Inrichtingen bij de Hembrug fabriek.

In zijn inleiding schrijft Goossens: Als men kijkt naar de samenstelling van de bewapening van ons leger in mei 1940, dan kan men met enig inzicht in de aard en oorsprong van die bewapening concluderen dat een heel groot deel van het wapentuig en uitrusting hier in den lande werd geproduceerd. De militaire producten waarmee ons leger in mei 1940 zijn taken diende te verrichten was veelal van Nederlands ontwerp [en productie] of in licentie vervaardigd op eigen bodem. Bij die inheemse productie speelde een bedrijf de absolute hoofdrol: Het Staatsbedrijf der Artillerie Inrichtingen [AI]. Samen met circa 150 locale bedrijven nam dit Staatsbedrijf niet alleen het gros van de productie van de Nederlandse bewapening en uitrusting voor zijn rekening, maar het bedrijf was tevens logistiek en organisatorisch de spin in het web.