
- Details
In het kader van ons vijftigjarige jubileum symposium en de aldaar aanwezige sprekers presenteren we hier alvast een studie, zodat bezoekers op deze dag en andere geïnteresseerden zich alvast kunnen inlezen op één van de onderwerpen.
Enige decennia lang was de Nederlandse krijgsmacht bekend met het toekomstige terrein waar een eventuele oorlog met het voormalige Warschaupact zou worden uitgevochten. Te weten de Duitse hoogvlakten. Met een nieuwe oriëntatie en inzet van militairen in allerlei crisisgebieden en vredesmissies sindsdien, dient de Nederlandse krijgsmacht zich beter voor te bereiden en een duidelijk overzicht te hebben van het terrein, alvorens succesvol militairen en hun voertuigen in te zetten. Hiertoe is bijvoorbeeld het Cross Country Mobility voorspellingen systeem voorhanden.
Fennek verkenningsvoertuig van de Nederlandse landmacht
In diens studie schrijft dhr. H. Kerkdijk, cadet-vaandrig bij het Wapen der Genie:
'Kennis van het terrein van optreden is essentieel voor een militair commandant. Zonder verdere inlichtingen is hij beperkt tot het gebruik van bestaande en bekende wegen. Dit gaat ten koste van de voorspelbaarheid van de militaire actie. Ook wanneer een voertuig, of meerdere voertuigen, van punt A naar B moeten verplaatsten is het van belang kennis te hebben van het terrein waarover plaatst moet worden. Naast kennis van het terrein zijn ook de eigenschappen en capaciteiten van het betrokken voertuig relevant. Op basis van deze gegevens kan een voorspelling gedaan worden over het vermogen van het voertuig om door het betreffende terrein te verplaatsen. Een dergelijke voorspelling wordt een Cross Country Mobility (CCM) voorspelling genoemd.'
In 2013 schrijft dhr. Kerkdijk zijn bachelor scriptie (Universiteit van Twente) getiteld: Cross Country Mobility voorspellingen: verplaatsen in het onbekende.
- Details
In het kader van ons vijftigjarige jubileum symposium en de aldaar aanwezige sprekers presenteren we hier alvast een studie, zodat bezoekers op deze dag en andere geïnteresseerden zich alvast kunnen inlezen op één van de onderwerpen.
Ingang van de Cadettenschool (foto ontleend aan website Militair Magazijn)
In zijn studie schrijft dhr. P. Juffermans:
'Het beroep was naast het bezit (zowel kapitaal als liquide middelen) en afkomst een van de meest toonaangevende symbolen die aangaven tot welke klasse men behoorde. Ook de opleiding van het individu speelt hierbij een rol. Anders dan voorheen waren veel beroepen in de 19e eeuw toegankelijk voor hen die de opleiding kon betalen. Het beroep was niet meer slechts gebonden aan afkomst. Met deze ideologie in gedachte zou ook het leger toegankelijker moeten zijn. De officierenstand werd bijvoorbeeld, met de oprichting van de Koninklijke Militaire Academie (KMA), een toegankelijkere positie, die in tegenstelling met vroeger niet langer alleen voor de adel toegankelijk was maar voor iedereen die de KMA kon betalen. Naast de weg via de KMA waren er nog twee manieren om de rang van officier te bereiken namelijk via de koning of via de onderofficiersopleiding. De laatste mogelijkheid bood kans eventueel te kunnen promoveren tot officier. De onderofficier moest zichzelf bewijzen door prestaties in de praktijk en het behalen van de officiersexamens.'
In 2012 schreef dhr. Juffermans zijn bachelor thesis (Universiteit van Utrecht), getiteld De Koninklijke Militaire Academie en het burgerlijk onderwijs (1827-1890). Het Nederlands militair onderwijs als onderdeel van het Nederlands burgerlijk onderwijs.
- Details
In het kader van ons vijftigjarige jubileum symposium en de aldaar aanwezige sprekers presenteren we hier alvast een studie, zodat bezoekers op deze dag en andere geïnteresseerden zich alvast kunnen inlezen op één van de onderwerpen.
In de inleiding van de hier gepresenteerde studie schrijft dhr. P. Diepstraten:
'Voor Nederland was het grote gevolg van de Eerste Coalitieoorlog dat er na een bestaan van meer dan twee eeuwen een einde kwam aan de Republiek der Verenigde Nederlanden. Ook werden de Oranjes verjaagd en kwam de onafhankelijkheid ernstig in het geding; de Bataafse Republiek kan als niet meer dan een Franse satellietstaat beschouwd worden.
Zoals eerder vermeld is, keerden de kansen regelmatig. Hier ligt de vraag voor hoe de steun van de bestuurders van de Republiek aan Willem V wisselde met het keren der krijgskansen van de geallieerden. Men zou verwachten dat de steun sterker was in gunstige tijden, terwijl er in slechte tijden aangedrongen zou worden op vrede. Deze algemene verwachting is ingegeven door gelijksoortig gedrag tijdens de eerdere grote landoorlogen met Frankrijk, de Frans-Nederlandse Oorlog (1672-1679), de Negenjarige Oorlog (1688-1697), de Spaanse Successieoorlog (1701-1713) en de Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1748); de animo om de machthebber of machthebbers te steunen wisselde sterk met het keren van de krijgskansen. Tijdens deze oorlogen bestond er een sterke neiging tot defaitisme na nederlagen, een sterke roep om de strijd te staken. Oorlogshandelingen onderbraken immers de handel, de bedrijfstak waar vele bestuurders van afhankelijk waren voor hun inkomsten. (Voor de goede orde dient aangemerkt te worden dat tijdens het begin van de Frans-Nederlandse Oorlog en gedurende de beide successieoorlogen het juist de staatsgezinde regenten waren wier posities op het spel stonden, (juist) niet die van de Oranjes.) Ook tijdens de eerste oorlog onder het bewind van Willem V, de Vierde Engelse Oorlog (1780-1784), werd zijn positie sterker toen de overwinning van de zeeslag bij de Doggersbank (17 augustus 1781) gevierd kon worden, een zege die als een heus PR-evenement avant-la-lettre uitgebuit werd door de vlootvoogd Johan Zoutman (1724-1793) een toernee door het land te laten maken. Toch zorgde de oplopende militaire en economische schade voor een toenemende kritiek op het stadhouderlijke bewind, een ontwikkeling die in het algemene, hier geschetste patroon past.'
In 2010 scheef dhr. Diepstraten zijn master scriptie vroegmoderne geschiedenis (Universiteit van Utrecht) getiteld: De steun van bestuurders aan stadhouder Willem V tijdens de Eerste Coalitieoorlog.
- Details
In het kader van ons vijftigjarige jubileum symposium en de aldaar aanwezige sprekers presenteren we hier alvast een studie, zodat bezoekers op deze dag en andere geïnteresseerden zich alvast kunnen inlezen op één van de onderwerpen.
In de inleiding van de hier gepresenteerde studie schrijft dhr. M.F.S. ter Heide:
'De KMar kent al een lange geschiedenis. In 1814 werd zij opgericht als een militair georganiseerd politiekorps met civiele en militaire taken. De civiele taken vormden in ieder geval tot de Eerste Wereldoorlog de kern en daarbij stond de handhaving van de (rechts)orde en de beveiliging van de grenzen en de grote wegen voorop. In grote lijnen is aan deze algemene structuur niet veel veranderd. Uiteraard hebben gedurende haar bijna 200-jarige bestaan wel vele ontwikkelingen plaatsgevonden. De nadruk ligt daarbij op de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog en de periode eind jaren ’80, begin jaren ’90. Een van die belangrijke ontwikkelingen is het feit dat de politietaken van de KMar in 1988 werden opgenomen in de Politiewet 19573 en later ook in de Politiewet 1993.'
In 2007 schreef M.F.S. ter Heide een master scriptie voor de universitaire opleiding rechtswetenschappen (Universiteit van Tilburg), getiteld: Tussen politie en krijgsmacht. Een onderzoek naar de positie van de Koninklijke Marechaussee binnen het politiebestel.
- Details
In het kader van ons vijftigjarige jubileum symposium en de aldaar aanwezige sprekers presenteren we hier alvast een studie, zodat bezoekers op deze dag en andere geïnteresseerden zich alvast kunnen inlezen op één van de onderwerpen.
Foto ontleend aan Nato Archives Online
In de inleiding van diens hier gepresenteerde studie schrijft dhr. M. Kamphuis:
'In 1949 bracht de USSR een atoombom tot ontploffing. De Verenigde Staten waren niet langer de enige nucleaire mogendheid. In hetzelfde jaar werd de PRC uitgeroepen door communist Mao Tse Tung. In de zomer van 1950 brak vervolgens de Korea oorlog uit. De aanval van Noord – Korea werd opgevat als een Russische zet in de Koude Oorlog. De Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Acheson pleitte in september 1950 voor eventuele inschakeling van Bondsrepubliek Duitsland in de Noord – Atlantische verdediging. Nederland was niet overtuigd van acute Sovjet dreiging. Het initiatief voor Duitse herbewapening en NAVO lidmaatschap werd wel door de Nederlandse regering gesteund. West – Duitsland zou een sterke buffer zijn tegen eventuele agressie van de Sovjet Unie. De voltooiing van Duitse economische en politieke integratie was belangrijk voor het economische herstel van Nederland. Daarnaast zou Duitse herbewapening een garantie zijn voor Amerikaanse aanwezigheid in Europa en ook bleek het gunstig te zijn voor de Nederlandse defensiebegroting. Na het uitbreken van de Korea oorlog voerden de Verenigde Staten druk uit op Den Haag om het Nederlandse budget voor militaire doeleinden te verhogen. Duitse herbewapening zou dat voorkomen.'
In 2011 schreef M. Kamphuis zijn bachelor thesis, getiteld: Nederland en de Europese Defensie Gemeenschap: een onderzoek naar de Nederlandse EDG politiek tussen 24 oktober 1950 en 27 mei 1952.
Pagina 27 van 36