kareldoorman.jpg

In 1916 produceerde de filmmaker Willy Mullens in opdracht van de Nederlandse regering de documentairefilm Holland Neutraal, over het leger en de vloot. Wat was de betekenis van deze propagandafilm destijds en wat waren de reacties?

In zijn studie Onze jongens: fiksche, rappe kerels beschrijft dhr. van Buggenum in de inleiding het volgende: 

Op 9 januari 1917 ging in de Haagse Residentiebioscoop de documentairefilm ‘Holland Neutraal: leger en vlootfilm’ in première. Hij werd geregisseerd door de Nederlandse filmpionier Willy Mullens en laat in ruim twee uur de krijgsmacht in al haar facetten zien. Bij de première was de Koningin alsmede een belangrijk deel van de legerleiding aanwezig. Volgens de Nieuwe Rotterdamse Courant van 10 januari 1917 was de film een groot succes en ‘Betuigde Hare Majesteit hooge tevredenheid over de keuze van de taferelen’. De film is een bijzonder positieve kijk op de Nederlandse Krijgsmacht onder de wapenen: het laat een geïdealiseerd beeld zien van de toenmalige dienstplicht en mobilisatie. Naast het feit dat de film ook als doel had om aan het buitenland te laten zien dat de Nederlandse neutraliteit geen wassen neus was heeft het ministerie van oorlog ook geprobeerd om hiermee het gemobiliseerde leger zichtbaarder en daardoor populairder te maken in Nederland.

De gehele masterscriptie van dhr. E. van Buggenum (Universiteit van Amsterdam) is alhier te lezen: Onze jongens: fiksche, rappe kerels; het Nederlands leger, de film Holland Neutraal  en het militarisme tijdens de Eerste Wereldoorlog.

Gerben Klein-Baltink

Veel van de NVBMB* leden kennen ongetwijfeld de Nederlandse 9,4mm revolverpatronen voor de M73 revolver en de varianten daarvan, zoals die in voormalig Nederlands-Indië zijn gebruikt. Over deze varianten in Nederlands-Indië gaat dit artikel. In diverse bronnen [Harder, Lenselink, de Vries/Martens] worden de drie bekende uitvoeringen van de scherpe patronen voor de revolvers M75 en M91, zoals het KNIL die gebruikte, getoond en op hoofdlijnen besproken. Na de invoering van de M75 revolver werd in eerste instantie een vergelijkbare patroon als voor de M73 revolver in Nederland gebruikt, waarbij overigens de binnenzijde van de huls werd gelakt – dat was bedoeld om de patroon onder tropische omstandigheden langer te kunnen bewaren. Ook kent het projectiel twee groeven, in plaats van één zoals de Nederlandse patroon die kent. Vanaf de ’80-er jaren van de 19e eeuw wordt de patroon aangepast: de huls wordt iets verlengd (tot 23 in plaats van 21 mm) en maand en jaartal van productie worden in het loden projectiel geperst. Daarmee zijn de maten van de patroonhuls definitief anders dan de in Nederland gebruikte exemplaren. Overigens passen alle patronen ook in de reguliere M73 revolver.

   

In haar studie schrijft mevr. Heijmans onder andere voor het eerst uitgebreid over Nederlanders die omkwamen aan het loopgravenfront, als soldaten in vreemde krijgsdienst bij o.a. Duitsland en Frankrijk. 

Zelf schrijft ze in haar inleiding over omgekomen Nederlanders het volgende: "Tussen 1914 en 1918 zijn er dan ook Nederlandse slachtoffers gevallen, voornamelijk in de grensstreken en de vaarwateren . Er moet hierbij gedacht worden aan opvarenden van visserij – en handelsboten, die per ongeluk getorpedeerd werden of op een mijn liepen. Er vielen ook slachtoffers in de grensstreek door het prikkeldraad dat door de Duitsers onder stroom was gezet, de zogenaamde ‘draad des doods’. Bombardementen waren niet altijd precies, dit heeft burgerslachtoffers in Zeeland veroorzaakt. Daarnaast is er een aantal Nederlanders werkzaam aan het front geweest, als oorlogscorrespondent, arts of in vreemde krijgsdienst. Hier zijn  ook  slachtoffers gevallen.  Over deze aspecten bestaan wel deelstudies en vermoedens over de aantallen slachtoffers, maar een gezaghebbend overzicht ontbreekt." 

In 2013 schreef mevr. T. Heijmans haar master scriptie (Universiteit van Amsterdam), getiteld Gevallen Nederlanders in de Eerste Wereldoorlog: een overzicht van de Nederlandse slachtoffers ten gevolge van de grote oorlog.

Hoe verging het de Nederlandse soldaten die uitgezonden werden tussen 1945 en 1949 om Indië te bevrijden, maar in een dekolonisatie oorlog terecht kwamen? Velen zwegen over hun persoonlijke ervaringen, terwijl anderen deze wel optekenden. Een voorbeeld daarvan is een verzameling herinneringen van manschappen die dienden in het 3e Bataljon van het Regiment Prinses Irene, en welke online zijn verzameld en te raadplegen (via een docplayer of te downloaden). Allerlei aspecten van hun leven en strijd in Nederlands-Indië komen naar voren. Bekijk hiervoor de volgende weblink De verhalen van de Sobats van het 3e Bataljon Garderegiment “Prinses Irene”.

We besteden speciaal aandacht aan deze verhalen, aangezien op het aanstaande symposium Hollandse krijgsgevangenen de voormalige directeur van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie de heer Piet Kamphuis geïnterviewd zal worden over het te starten onderzoek naar excessief en/of structureel geweldmisbruik door beide strijdende partijen gedurende de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd. 

Hoe gaan huidige Nederlandse gevechtsmilitairen om met de eigen beeldvorming en die van de tegenstander? Hoe kijkt men aan tegen de tegenstander, die soms burger is, opstandeling en bijvoorbeeld ook krijgsgevangen gemaakt wordt?

In het kader van ons aanstaande symposium "Hollandse krijgsgevangenen" op 29 september a.s. is het interessant om te kijken hoe soldaten omgaan met het creëren van wij-zij beelden, en dan voor een deel ook hoe er tegen gevangen genomen strijders van de Taliban in Afghanistan wordt gekeken en mee wordt omgegaan. In haar studie "Voor volk en vaderland" schrijft mevr. Molendijk onder andere het volgende: De constructie van een vijandelijke ‘zij’ is een voorbode van geweld. Dit is bekend in de (sociale) wetenschappen. De constructie van de ‘wij’ is echter afwezig in de meeste onderzoeken naar geweld. Dit, terwijl een ‘zij’ nooit bestaat zonder een  ‘wij’. Mijn focus zal juist liggen op de collectieve identiteiten – de ‘wij’ - die Nederlandse gevechtsmilitairen ontwikkelen.

In haar inleiding betoogt Molendijk verder: