Hoe moest een klein en neutraal land als Nederland zich aan het begin van de 20e eeuw weren met haar relatief kleine marine tegen de almaar groeiende en veel sterkere vloten van Groot-Brittannië, Frankrijk, Rusland en bovenal die van het dreigende Japan. De theorieën van de Amerikaanse admiraal Mahan brachten daar uitkomst in, althans voor zover mogelijk die voor de Nederlandse marine konden worden toegepast en gefinancierd.
In zijn studie Mahanisme in Nederland, 1890-1914 gaat dhr. Ebeltjes diepgaand in op dit onderwerp.
De Amerikaanse admiraal, geostrateeg en historicus Alfred Thayer Mahan publiceerde in 1890 het baanbrekende boek The Influence of Sea Power Upon History, 1660-1783. In dit werk betoogt Mahan dat de sleutel voor staten om een wereldmacht te worden op zee ligt. Over de hele wereld moesten westerse staten volgens hem handelsroutes, koloniën, militaire bases, havens en kolenstations beheersen en controleren. De inzet van oorlogsschepen speelde daarbij een belangrijke rol. Mahan zag de vloot namelijk als de schakel die het moederland met de rest van de wereld verbond. Staten als Groot-Brittannië, Duitsland, Rusland, de Verenigde Staten en Japan lieten zich inspireren door het werk van Mahan en bouwden daarom steeds grotere en zwaarbewapende schepen. In 1890 was Nederland niet meer de grote zeemacht die het tijdens de Gouden Eeuw was. Toch speelde de zeevaart nog een grote rol. Schepen voeren af en aan naar gebieden als Suriname, de Nederlandse Antillen en vooral Nederlands-Indië. Bijna de gehele negentiende eeuw maakte Nederland dankbaar gebruik van de Britse dominantie op de wereldzeeën, die ook bescherming bood aan de schepen van bevriende naties. Rond 1890 begon de Tweede Kamer zich echter steeds meer zorgen te maken over de landsverdediging en de bescherming van Nederlands-Indië. Het besef ontstond dat er oorlogsschepen nodig waren om kustgebieden, handelsroutes en Nederlandse belangen over de hele wereld te beschermen. Zonder vrije toegang tot de wereldzeeën zou een handelsnatie als Nederland immers reddeloos verloren zijn. Daarnaast moest de neutraliteit in eigen wateren gewaarborgd worden en was Nederland erg bang om zijn kolonie Nederlands-Indië te verliezen aan een grootmacht in opkomst: Japan. Nederland moest en zou daarom een eigen sterke vloot opbouwen, waarmee het zichzelf kon beschermen.
De strategie van Mahan was ideaal voor Nederland. Met een sterke vloot kon een klein Europees land met een gigantisch koloniaal rijk, zich staande houden op het (politieke) wereldtoneel. Deze masterthesis beantwoordt de vraag welke invloed de theorie van Mahan heeft gehad op het Nederlandse denken over de Koninklijke Marine en over zijn strategie binnen die organisatie tussen 1890 en 1914, en waarom. In dit onderzoek is gebruik gemaakt van een groot aantal primaire bronnen in het archief van het voormalige ministerie van marine, dat van de Tweede Kamer en dat van verschillende kranten en tijdschriften. De bevindingen uit het brononderzoek zijn uiteindelijk gekoppeld aan de werken die Mahan tussen 1890 en 1914 schreef. Vooral betreffende de redenen om het Mahanisme in Nederland toe te passen en welke rol de theorie speelde in de discussie tussen voor- en tegenstanders van een grootschalige vloot, biedt dit onderzoek nieuwe inzichten. Nederland was namelijk veel te klein, arm en zwak om een vloot op te bouwen die het tegen een grootmacht op kon nemen. Er was daarom een eigen interpretatie van de theorie nodig om de internationale positie van Nederland te versterken. Desondanks heeft het Mahanisme een grote invloed gehad op het bouwbeleid van Nederlandse oorlogsschepen en de strategie van de Koninklijke Marine tot ver na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog.
In 2017 publiceerde dhr. J.F. Ebeltjes zijn masterthesis (Erasmus Universiteit, Rotterdam), getiteld Mahanisme in Nederland, 1890-1914.