Bij de uitbraak van de Spaanse Successie oorlog in 1702 waren de veldlegers inmiddels zo groot geworden, dat ze wel zo'n half miljoen manschappen telden en veldslagen werden uitgevochten met aan weerszijde wel 100.000 man. Voor de toenmalige staten was het bevoorraden en onderhouden van zulke troepenmachten onmogelijk, en dus werd het steeds normaler om van het land te leven.
In zijn studie beschrijft dhr. Boon in detail de belasting op de bevolking van Staats-Brabant: "In het eerste jaar van de Spaanse Successieoorlog (1702-1713) opereerden de legers van de strijdende partijen (de Republiek en Engeland enerzijds, Frankrijk anderzijds) maandenlang in Staats-Brabant. Deze scriptie onderzoekt (vooral aan de hand van lokaal bronmateriaal) de mate waarin de plattelandsbevolking van deze streek te lijden had van het manoeuvreren van de legers en van de ‘kleine oorlog’ die in het kielzog daarvan werd uitgevochten en die voor de bevolking mogelijk de grootste belasting betekende."
Cavalerie gevecht, door Jan van Huchtenburg (Mauritshuis, Den Haag)
In 2012 schreef dhr. Marcus Boon zijn bachelor scriptie (Universiteit van Utrecht), getiteld '... en 't gene sij niet mede konden nemen hebben sij aen stukken geslagen en verschuert...' De verzorging van het leger, de plattelandsbevolking en de 'petite guerre' in de Meierij van Den Bosch tijdens het eerste jaar van de Spaanse Successieoorlog (1702-1713).