De aanvang en het verloop van de Atjeh oorlog kan niet begrepen worden, zonder hierin het perspectief mee te nemen van het onafhankelijke Sultanaat van Aceh. Alhoewel verbonden sinds 1853 met Nederland in een verdrag van vriendschap, vrede en handel, bleef het een trotse en zelfstandige islamitische natie in de Indische archipel. Niettemin was het omringd door koloniale Europese machten, te weten Nederland en Groot-Brittannië, die er beiden veel aan gelegen was hun invloedsferen in Zuidoost-Azië uit te breiden in de tweede helft van de 19e eeuw. Juist het contact leggen van het sultanaat met eventueel bevriende mogendheden om zelfstandig te kunnen blijven, met een missie naar het Ottomaanse hof in Instanbul, en de Italiaanse en Amerikaanse vertegenwoordiging in Singapore, bleken mede aanleiding te zijn voor Nederland dit als buitenlandse inmenging te zien en in 1873 de oorlog te verklaren aan het sultanaat. Over deze perikelen schreef dhr. Belderbos zijn studie Onder de hoede van de Allerhoogste.
In zijn inleiding schrijft Belderbos o.a.: "Er is verrassend weinig diepgaand historisch onderzoek gedaan naar de invloed van het panislamisme op de Atjeh-oorlog. Het onderzoek dat verricht is benadert de oorlog als een conflict tussen het Atjehse sultanaat en het NederlandsIndisch bestuur, met weinig aandacht voor de bredere internationale context. Naar mijn mening was het gebrek aan internationale steun voor de Atjehse strijders doorslaggevend in het verloop van de Atjeh-oorlog. In deze scriptie onderzoek ik waarom de Osmaanse sultan in 1873 weigerde steun toe te zeggen aan de Atjehse diplomatieke missie in Istanbul en geef ik antwoord op de vraag op welke manier het Atjehse sultanaat religie probeerde te gebruiken om internationale steun te verwerven in de periode 1870-1903."
"De Atjehse historicus Teuku Ibrahim Alfian beargumenteert dat de Atjehse krijgslieden hun strijd tegen de Nederlanders zagen als een jihad, een heilige strijd om de islam te beschermen. Zijn artikel ‘Aceh and the Holy War’ is één van de weinige onderzoeken die de Atjeh-oorlog tracht te beschrijven vanuit het perspectief van de Atjehers. Hoewel de aanpak van Alfian vernieuwend is en zijn argumentatie overtuigend, gaat het tien pagina’s tellende artikel te weinig in op de consequenties van deze religieuze component van de oorlog en geeft het geen antwoord op de vraag hoe het sultanaat het religieuze discours gebruikte om internationale steun te verwerven voor de strijd tegen de Nederlanders."
"Al deze onderzoeken behandelen het Atjehse verzet als losse groepen strijders die onder aanvoering van een religieuze leider het gevecht aangingen met de Nederlanders. Hoewel dit beeld, zeker voor de periode na de dood van alim en verzetsleider Teungku Sheikh Saman di Tiro in 1891, niet geheel onjuist is, gaat het voorbij aan de invloed die het Atjehse sultanaat voor het uitbreken van de oorlog had. De Atjehse sultan was anno 1873 wel degelijk in een positie om met enig gewicht te handelen als vertegenwoordiger van het Atjehse volk. Doordat de invloed van het sultanaat in historisch onderzoek naar de Atjeh-oorlog niet is onderkent, is te weinig onderzoek verricht naar de pogingen van de sultan en zijn adviseurs om de oorlog in hun voordeel te beslissen."
In 2016 publiceerde dhr. M. Belderbos zijn masterscriptie (Universiteit van Utrecht), getiteld ‘Onder de Hoede van de Allerhoogste’: een analyse van de internationale reactie op de Atjeh-oorlog, 1870-1903.