artillerie.jpg

Net als tijdens de Tweede Wereldoorlog gevechten in stedelijke gebieden steeds vaker voorkwamen en hun eigen tactieken vereisten, kwamen deze ook voor in de Nederlandse strijd voor het behoud van de kolonie Nederlands-Indië. Over dit onderwerp schreef dhr. Van der Spoel onlangs in zijn uitgebreide studie Stadsgevechten in de Indonesische Dekolonisatieoorlog.

‘Men behoeft geen profeet te zijn, om te voorspellen, dat in enige nog niet bezette steden op Java, indien eenmaal gestreden zal worden, verwoede straatgevechten zullen worden gevoerd. Speciaal in die steden, waarin zich een laatste groep desperados en fanatici heeft genesteld, om dit laatste bolwerk te verdedigen, zal hevige weerstand worden ontmoet; weerstand die op primitieve, tot zelfs hypermoderne wijze zal geleverd worden.’

 

Met deze woorden leidde luitenant Heshusius in 1947 zijn artikel in over het gebruik van tanks in Indische steden. In de periode tussen het schrijven van dit stuk en de publicatie in de Militaire Spectator deed zijn tankeskadron mee aan Operatie Product. Op de derde operatiedag werd zijn theorie in de praktijk gebracht. Zijn eskadron viel als onderdeel van de V-brigade de Noord-Javaanse havenstad Cheribon aan. Het werd een groot succes. De stad viel nagenoeg onbeschadigd in Nederlandse handen na enkele felle gevechten met de overrompelde verdedigers, van wie rond de 200 sneuvelden.

Op 1 april 1572 namen de Geuzen onder aanvoering van admiraal Lumey de vesting Den Briel in. De Geuzen waren de maritieme strijdmacht van kundige kapers in de vroege strijkrachten van de opstandelingen onder aanvoering van Willem van Oranje. Desondanks verdween hun rol al snel in de nationale geschiedenisbeleving van de 17e eeuw en 18e eeuw. Hier kwam pas verandering in tijdens de tweede helft van de 19e eeuw, waarover de historicus Mirjam Zeilmaker een studie schreef, getiteld Willem II van der Marck, Vrijheer van Lumey: De vergeten admiraal van de watergeuzen?

 

In haar inleiding schreef Zeilmaker: "De gebeurtenissen tijdens de Opstand zijn altijd een belangrijk onderdeel geweest van de Nederlandse geschiedenis. De rol die Lumey kreeg toegewezen tijdens de eerste jaren van de Opstand was echter wisselend. De geschiedschrijvers in de zestiende en zeventiende eeuw besteedden veel aandacht aan de rol van Lumey en zijn geuzen tijdens de Opstand. Na de vrede van Munster in 1648 leek de aandacht voor de geuzen en hun admiraal te verslappen. Tot in de achttiende eeuw werd voornamelijk aandacht geschonken aan het begin van de Opstand. Orangisten refereerden naar de Opstand om de constitutionele macht van de stadhouder te rechtvaardigen. Aan het einde van de achttiende eeuw beargumenteerden de patriotten echter dat de republiek, zoals gesticht tijdens de Opstand, ten einde was. De republiek zelf en Willem van Oranje stonden centraal in deze geschiedschrijving. Een enkele schrijver erkende in deze eeuw de rol van Lumey en de geuzen, maar dit gebeurde relatief weinig. De republiek bestond immers nog, met een Oranje aan het hoofd als stadhouder. Daardoor werd een te rooskleurig beeld van de historische werkelijkheid gegeven. Met Willem van Oranje als de dappere vader des vaderlands. Dit was een krachtig imago, dat zelfs hedendaagse historici nog beïnvloedt. Ook zij lijken terughoudend in hun kritiek op de fouten van Oranje tijdens de Opstand." [...]

Wanneer tijdens de Oostenrijkse Oorlog ook zijdelings de Nederlandse Republiek betrokken raakt, is de schok groot wanneer in Zeeuws-Vlaanderen de vesting Hulst in Franse handen valt.

In een uitgebreide studie verhaalt dhr. Leune over de schuldvraag van de Nederlandse commandant voor de overgave in diens studie, getiteld Pieter de la Rocque (1679-1760) en de capitulatie van Hulst in 1747.

 

Aangezien het in ons meest recente tijdschrift Mars et Historia ook over het afschaffen van de oorlam ging in diezelfde periode bij de marine, is dit een toepasselijke studie om te lezen.

Tijdens de jaarlijkse bijeenkomsten in gemeentes om de nieuwe dienstplichtigen uit te kiezen voor het Nederlandse leger, liep dit vrijwel overal en steevast uit op ongecontroleerde drinkgelagen. Ook militairen die al in dienst waren lusten wel de nodige alcoholische versnaperingen. Dat was al met al vanaf het midden van de 19e eeuw een doorn in het oog van christelijke- en puriteinse bewegingen, die uiteindelijk zich verenigden in de drankbestrijdingsbeweging. Ook de lotelingen en militairen ontkwamen hier niet aan, zoals beschreven wordt in de studie van Romy Damen Drinken, loten en verder drinken in de militaire kantines.

In de inleiding van de studie schrijft Damen onder andere: "De vraag waarom, op welke wijze en met welk resultaat de anti-(sterke)drankverenigingen probeerden (sterke)drankmisbruik onder (toekomstige) militairen te voorkomen van 1850 tot 1914, staat centraal in deze scriptie. Twee actiepunten van de drankbeweging met betrekking tot de (toekomstige) militairen komen aanbod, namelijk het drankmisbruik tijdens de militielotingen en in de militaire kantines. Bij de lotingskwestie bestaat de doelgroep van de anti-drankverenigingen uit lotelingen en hiermee grotendeels uit toekomstige militairen. Daarentegen richtten de verenigingen zich bij de kantinekwestie op de militairen, die onder de krijgstucht vielen."

Tijdens de Tweede Coalitieoorlog probeerden diverse landen, waaronder Rusland, Groot-Brittannië en Oostenrijk de Franse republiek en haar bondgenoten vanuit verschillende punten in Europa tegelijkertijd aan te vallen, hun krachten te verdelen en zo succesvol te zijn. In augustus 1799 landde een gecombineerde legermacht van Russen en Britten in Noord-Holland om de Franse en Bataafse strijdmacht te verslaan. Dat werd uiteindelijk geen succes.

Over deze invasie schreef dhr. Pannekeet een uitvoerig relaas in 2019 vanuit allerlei invalshoeken, welke we hier presenteren in pdf-formaat, getiteld De oorlog van 1799 in Noord-Holland.