tank.jpg

Topi Merah: de paracommando’s van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger  1946-1950

door S. Postma

ISBN 978-90-832-4133-3

415 pagina’s  A4

Prijs € 39,00 inclusief verzendkosten

Dit boek is alleen direkt te bestellen via de website van uitgeverij Flying Pencil

Iedereen kan tegenwoordig een boek maken en uitgeven. Maar niet al die boeken belanden in de boekwinkels. Zeker bij kleine uitgeverijen en privé publicaties is dat niet het geval. Het internet is de plaatst waar dat soort boeken worden aangeboden maar daar kan je nooit fysiek door een boek bladeren om te zien of het iets is. De kwaliteit van een boek hangt erg af van de schrijver en de behandeling van het onderwerp en zonder onafhankelijke informatie is een internet aankoop vaak een blinde gok of het wat is of niet.

Dat betekend niet dat al die boeken slecht zijn want er zitten ook pareltjes tussen. Het boek ‘Topi Merah’ over de geschiedenis van de ‘Rode Baretten’; de Paracommando’s van het KNIL, is er zo eentje. Een A-4 hardcover met maar liefst meer dan 400 pagina’s over dit zelden beschreven onderwerp.

Het boek zit zo boordevol met fotomateriaal dat je jezelf de vraag kan stellen of het eigenlijk niet een fotoboek is met wat tekst. Al dat fotomateriaal is bijzonder goed beschreven en je maakt kennis met heel veel namen bij de gezichten van de mannen. Dat is zeker een kracht van dit boek maar de teksten zijn toch niet te onderschatten. De opbouw van de eenheid en de inzet bij de verschillende militaire operaties zijn helder en chronologisch beschreven.

Een militair historische purist zou kunnen klagen dat het boek niet voldoet aan de regels voor annotatie waardoor de gegevens niet verifieerbaar zouden zijn. Boeken die daar wel aan voldoen zijn daardoor trouwens meestal onleesbare gedrochten en dat is dit boek zeker niet. De schrijver heeft zich onder andere gebaseerd op interviews met veteranen en als je niet de uitwerking van die gesprekken tot je beschikking hebt dan valt er toch verdomd weinig te verifiëren voor de pietlut.

Die veteranen komen zelf vaak aan het woord en spreken dan over acties en gebeurtenissen waar ze zelf bij waren. Daardoor zitten er in dit boek heel weinig schematische kaarten van acties waar je tussen alle andere betrokken eenheden een tekentje van een parachute moet zien te ontdekken. Het zijn de persoonlijke documenten, het eigen fotomateriaal die het verhaal dragen en vertellen. Vaak vervallen dat soort boeken tot een bundeling van een willekeurig allegaartje van herinneringen. Dat is hier zeker niet het geval. De auteur heeft een gedegen historische achtergrond geschreven die de leidraad is voor dit boek en daarin heeft hij ruimte gelaten voor die persoonlijke toets.

Al met al, is het goed geschreven overzichtswerk geworden over een eenheid waar nog geen boek over uitgegeven was. Natuurlijk zijn bepaalde acties gedetailleerder en technischer te beschrijven. Ook zijn ze in een grotere context te plaatsen wat een koude klinische benadering zou zijn voor dit onderwerp. Dit warme boek plaatst de mannen voorop, laat ze aan het woord en geeft zo een inkijkje in het leven en werken van de para’s van toen.

Dat dit boek in de smaak valt bij het publiek mag blijken uit het feit dat de uitgever is over gegaan tot een tweede druk.

Henry Klom Februari 2024 voor de website van Mars & Historia

Uit beton gegoten. Groepsschuilplaatsen Type P; Hendrik Dijk & Rob Hoekstra (red.)

Uitgeverij Matrijs, 224 pag., ISBN 9789053455678, € 29,95

 

Iedereen die wel eens door het Hollandse polderlandschap rijdt heeft ze wel eens opgemerkt. Midden in een weiland of onderaan een dijk staat een grijs betonnen bunkertje of kazemat. Het is vaak vervallen en op het afgeschuinde dak steken verroeste ijzeren haken uit. Veelal wordt aangenomen dat deze betonnen bouwwerken bunkers zijn, gebouwd door de Duitse bezetter. Maar dat is niet juist. De bouwwerken zijn betonnen groepsschuilplaatsen die in de mobilisatietijd 1939-1940 zijn aangelegd. Een stukje Nederlands militair erfgoed midden in de polder.

De betonnen groepsschuilplaatsen zijn aangelegd in een groter en ouder verdedigingsstelsel, de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Ze is recent door UNESCO benoemd tot werelderfgoed en belichaamt een uniek stukje Nederlands erfgoed. Door middel van inundaties, het onder water zetten van land, trachtte Nederland door de eeuwen heen zijn territorium te verdedigen tegen binnenvallende legers. In de loop van de zeventiende eeuw raakten de bestaande inundatiesystemen echter in verval. Pas in de negentiende eeuw, na de Franse tijd, werd besloten dit verdedigingssysteem opnieuw in te richten. Het land moest immers verdedigd tegen buitenlandse legers. Al voor de Franse tijd had generaal Cornelis Kraaijenhof (1758-1840) plannen ontwikkeld voor een nieuwe Hollandse Waterlinie. In 1815 werd begonnen met de bouw.

De Nieuwe Hollands Waterlinie zoals we die vandaag de dag in de Nederlandse polders zien, is in vier fases aangelegd. De eerste bouwperiode dateert van 1815 tot 1828. In deze periode werd begonnen met het op peil brengen van de meest essentiële inundatievoorzieningen waarbij waaiersluizen en forten werden aangelegd. In 1816 begon de aanleg van verdedigingswerken ten noorden en ten oosten van Utrecht. Dit gedeelte was het moeilijkst te verdedigen omdat grote gedeelten niet of alleen gedeeltelijk onder water gezet konden worden. In deze tijd verrezen onder andere de forten op de Biltstraat (1816-1819), Blauwkapel en Vossegat (1817-1819), De Gagel, Aan de Klop en Jutphaas (1819-1821) en de Lunetten op de Houtense Vlakte 1821-18128). 

In 1840 startte de tweede bouwperiode. Bij onder andere Honswijk, Everdingen, Uitermeer, Asperen Nieuwersluis en Muiden verrezen torenforten met zwaar metselwerk. Het doel was om bomvrije forten te bouwen die tegen de inslag van zware projectielen bestand waren. Verder dienden deze forten voor de plaatsing van geschut en als commandopost, kazerne en munitieopslagplaats. Deze torenforten moesten een sterk gevoel van veiligheid geven. Vijandelijke legers zouden door het water gestopt worden. De mogelijke doorgangen werden nu door deze enorme forten beschermd.

De derde bouwperiode dateert van 1867 tot 1872 en was een reactie op de komst van nieuwe artillerie en munitie. In de tweede helft van de negentiende eeuw maakte de introductie van het getrokken loop het richten van de vuurmond veel zuiverder en het bereik ook groter. Nu konden bij herhaalde voltreffers bressen in de forten geslagen worden. Dit maakte de bouwsels kwetsbaar. Door de toegenomen reikwijdte kwam ook de stad Utrecht bij beschietingen in gevaar. Om dit te voorkomen werd door de bouw van nieuwe verdedigingswerken de linie meer oost- en noordwaarts verlegd.

In de vierde en laatste bouwperiode (1872-1886) volgden de laatste versterkingen. Dit kwam tot stand met de Vestingwet (1874) waarmee de Nieuwe Hollandse Waterlinie als essentieel werd aangemerkt in de defensie van het land. Hieruit vloeide voort dat de werken goed onderhouden moesten worden.

Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog bleef Nederland neutraal maar nieuwe technologische ontwikkelingen, zoals de inzet van het vliegtuig , toonden aan dat de Waterlinie al achterhaald was. De verdedigingswerken hadden een nuttige functie voor de legering van de vele militairen tijdens de mobilisatie. Maar duidelijk was wel dat inundatie in de twintigste eeuw niet meer een effectief middel was. Tijdens de interbellumjaren vond daarom een herijking van het verdedigingsstelsel plaats. Alhoewel achterhaald bleef de linie wel het middelpunt van de verdediging van het land. Hierin werd de Vesting Holland het centrale deel dat ten allen tijde verdedigd moest worden. Om dit te bewerkstelligen werd besloten om de bestaande forten te versterken met gevechtsopstellingen: loopgraven met betonnen kazematten en waaronder dus ook de groepsschuilplaats Type P. De groepsschuilplaats Type P moest tien à twaalf infanteristen bescherming bieden tijdens artilleriebeschietingen. In tegenstelling tot een kazemat had het geen actieve gevechtsfunctie. Alhoewel vaak solitair gebouwd in het polderlandschap waren de groepsschuilplaatsen onderdeel van een groepsnest: een gevechtsopstelling van tien tot twaalf man bewapend met geweren en een lichte of zware mitrailleur. Een typisch kenmerk van de Type P zijn de ijzeren haken op het dak. Deze dienden om camouflage aan te brengen. Met de bouw van de Type P’s werd pas laat begonnen: in november 1939. De aanleg duurde tot april 1940. Toen werd besloten de hoofdverdedigingslinie te verleggen naar de Grebbelinie.

Het boek Uit beton gegoten. Groepsschuilplaatsen Type P is een aangename verrassing. In het boek worden de verschillende aspecten van de schuilplaats zoals de achtergrond en bouw, de functie die het had en de herbestemming vandaag de dag uitvoerig beschreven. De stichting Piramides in de Polder heeft zich veel moeite getroost om alle schuilplaatsen in kaart te brengen. Iedere schuilplaats is bezocht, gefotografeerd en nauwkeurig beschreven. Het boek is verder zeer fraai geïllustreerd met overzichtelijke kaarten. Een absolute ‘must have’ voor de liefhebber van Nederlands militair erfgoed.

Liesbeth Brama

 

4-8 RI Van Amersfoort naar Batavia 1947-1950, door Arnold Olsthoorn.

2013, 516 pag., hardcover, ISBN 9789085483717

Na hun vertrek uit Nederlands-Indië werden bij veel eenheden aan de mannen, een speciaal gemaakt herinneringsboekje uitgereikt. Dit soort boekwerkjes, die voor en vaak door de troep zelf geschreven werden worden tegenwoordig ‘bataljons boeken’ genoemd. Vaak werden ze in een kleine opgave gedrukt en soms waren ze heel luxe gedrukte uitgaves met veel foto’s, sommige heel informatief en soms waren niet meer dan niemendalletjes. Tegenwoordig zijn dit soort boekwerkjes uit de periode tot 1950 erg gezocht voor informatie over de geschiedschrijving van de Nederlandse troepen in Nederlands-Indië. Ook de leden van 4-8 RI ontvingen zo’n herinneringsboekje met de titel ‘4-8 op wacht’. Ik wil dit 96 pagina’s tellende boekje nog net geen niemandalletje noemen. Het is tegenwoordig heel moeilijk om aan dat boekje te komen en als je het al tegenkomt dan mag je er de hoofdprijs voor neertellen.

Vanaf de jaren ‘80 verschenen er weer een nieuwe collectie ‘bataljons boeken’. De veteranen waren op pensioengerechtigde leeftijd geraakt en zochten hun oude dienstmaten weer op. Ter gelegenheid van die reünies werden ook weer boekjes samengesteld en ook die hebben de benaming ‘bataljons boeken’. Vaak waren dit niet meer dan een stapeltje ingebonden fotokopietjes. Het kenmerkende aan die uitgaves is wel dat er niet veel in uitgelegd werd. Het lezerspubliek was er zelf bij geweest en had alle benodigde voorkennis. Ze waren bekend met de omstandigheden en hadden geen uitgebreide uitleg nodig. Die werkjes zijn daardoor ook vaak doorspekt met een jargon dat voor een buitenstaander niet altijd te doorgronden is.

De laatste 10 jaar zijn er diverse nieuwe werken verschenen die de tweede golf aan ‘bataljons boeken’ in kwaliteit sterk overtreffen. ‘De jongens van Toedjoe Poeloe Doea’ door J. van Boeijen en ook ‘Tropenjaren ploppers en patrouilles’ van Jac Bartels zijn daarvan voorbeelden. Aan die categorie mag met stip worden toegevoegd, het boekwerk ‘4-8 RI van Amersfoort naar Batavia’ door Arnold Olsthoorn.

De vader van Olsthoorn maakte deel uit van 4-8 RI en was actief op reünies. Zodoende kreeg de schrijver ook contact met andere veteranen van 4-8 RI. Hij heeft in samenwerking met zijn veel fotograferende vader, een boek gemaakt over de Indische periode van 4-8 RI. Geen stapeltje ingebonden fotokopietjes maar een lijvig boekwerk van 516 pagina’s, op zwaar glanspapier zodat alle foto’s haarscherp zijn afgedrukt. Het is fraai vormgegeven en tekstueel heb ik slechts een paar kleine schoonheidsfoutjes kunnen ontdekken.  Al het rijkelijk getoonde fotomateriaal is adequaat beschreven en zijn duidelijk een aanvulling op de tekst. 

Wat dit boek bijzonder maakt is dat Olshoorn heel veel uitlegt over de omstandigheden waarin deze episode zich afspeelde. Zo laat hij bv de bewapening en de uniformering zien maar ook welke sigaretten er verkrijgbaar waren. Dat laatste is natuurlijk een randverschijnsel dat niet meteen vertaald kan worden naar de gevechtscapaciteit van 4-8 RI. Maar net als de CADI of de geestelijke verzorging was het voor de mannen zelf wel heel belangrijk. Naast een min of meer chronologische vertelling over de bezigheden en de gevechtsacties van 4-8 RI , is er ook ruimte voor de onvermijdelijke ancedotes. Hierdoor het een lekker sappig boek is geworden en plezierig om door te lezen. Ook zijn in het boek drie dagboeken van veteranen integraal opgenomen. Daaruit blijkt duidelijk dat de tijd in Indië door iedereen anders ervaren werd. Maar net in dat gedeelte duikt wel het oude euvel van jargon de kop op. Zo zou het bv. wel handig zijn geweest als de schrijver zou uitleggen wat een kreet als ‘het belabberen van een kampong’ betekend.

Met dit fraaie boek is Olsthoorn erin geslaagd om een totaal plaatje te schetsen voor een bataljon in Nederlands-Indië. Wil je idee krijgen hoe het dagelijkse leven en werken er uitzag voor een uitgezonden bataljon op Java, lees dan dit boek. Met dit zeer complete boek is een te dure aanschaf van het originele ‘4-8 op wacht’ overbodig geworden. Oltshoorn spreekt geen waardeoordeel uit over de inzet van dit bataljon en dat hoeft ook niet. Lees die dagboeken maar door en dan merk je hoe de veteranen er in die tijd zelf over dachten. Of het nu fout was of niet, het is gebeurt en daar kan de moderne geschiedschrijving niets aan veranderen. Olsthoorn heeft ons nu wel de mogelijkheid gegeven om daarover een eigen afweging te maken.

Exemplaren van dit in eigen beheer uitgeven boekwerk zijn verkrijgbaar à €36,00 (incl. verzendkosten) bij de auteur en die is bereikbaar via email op; Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

Henry Klom Juli 2019 voor de website van Mars & Historia

door J.C.T.C. Boer

4de herziene uitgave 2018, in eigen beheer uitgegeven

388 pag.  (A4 formaat)  € 28,78 (verkrijgbaar via Bol.com)

Boeken over Nederlandse soldaten die na 1945 naar Indië gingen zijn er tegenwoordig in overvloed. Zelf hebben ze boeken geschreven maar ook na hun overlijden zijn er boeken samengesteld aan de hand van nagelaten dagboeken of brieven.

Wie over humor wil lezen en dan denkt aan de beschrijving van militaire geschiedenis, zal de twee niet meteen met elkaar in verbinding brengen. Wel echter Willem Plink, die als samensteller van een kleine bundel getiteld Ritmeester heeft al een boek, ons een kleine greep aan grappen en (zelf)spot presenteert over de afgelopen honderd jaar van èn uit het cavaleriewapen in het Nederlandse leger zelf. In dit kleine en toch tegelijkertijd bijzondere werkje, heeft Plink een heleboel grappige anekdotes bijeen weten te verzamelen, toen onze cavalerie nog te paard het veld in trok en later met tanks de velden omploegde. Deze grappen en grollen geven allemaal een beeld weer van wat op zich een afgesloten wereld is, het leger. Of in dit geval de cavalerie, de tanks. Toch is het ook een verzameling van vermakelijkheden, die de openheid binnen de cavalerie cultuur laten zien, dat het allemaal mogelijk was en is. Juist omdat dit krijgsmachtonderdeel deel uitmaakt van een democratische samenleving, en waarin manschappen en officieren leefden en ook de tijdsgeest meemaakten. Een vrij bewustzijn dat alleen maar sterker is toegenomen na de Tweede Wereldoorlog. En waardoor humor ook plaats heeft, naast militaire plicht en eer. En uiteraard is het een teken van onderlinge kameraderie.