vaandels.jpg

Hoe keek de Nederlandse samenleving aan tegen de ruim 3000 vrijwilligers uit ons land die na de verloren strijd van paus Pius IX voor het zelfstandige behoud van de Kerkelijke Staat medio 1865 terugkeerden? Italië was nu een eenheidsstaat geworden via de strijd van Garibaldi, en hier in Nederland verschenen honderden mannen terug die nu ontheemd waren door hun vreemde krijgsdienst. Over dit onderwerp schreef dhr. Noordstar zijn studie Held of Vreemdeling? Waren het nu ongewenste vreemdelingen als ex-militair voor de Nederlandse staat, of helden voor de katholieke gemeenschap? Een thema dat in het licht van de (terugkerende) Syrië-uitreizigers zeker actueel is en vanuit andere militair-historische perspectieven bekeken kan worden.

In zijn inleiding schrijft Noordstar: "Tijdens het proces van de eenwording van Italië ontstond een conflict over de kerkelijke bezittingen tussen Garibaldi en Victor Emanuel aan de ene kant en paus Pius IX aan de andere kant. De paus deed hierop in 1858 een oproep aan alle jonge, ongehuwde katholieke mannen om hem te helpen door dienst te nemen in zijn pauselijk leger. Deze oproep vond in Nederland veel gehoor. De legereenheid die deze jonge mannen opving, de Zuavi Pontifici, bestond uit ongeveer 3.181 Nederlanders, 2.950 Fransen, 1.650 Belgen, 750 Italianen, 500 Canadezen, 250 Duitsers, enkele Ieren, Engelsen, Zwitsers, Spanjaarden, Polen, Schotten en een Chinees. Het opvallend grote aantal Nederlandse jongemannen reisde af naar Italië om daar te vechten voor de paus. In Nederland werd deze ontwikkeling met grote interesse gevolgd, zowel door de katholieke gemeenschap als door de overheid. De avonturen van de zouaven verschenen in verschillende kranten en tijdschriften en de zouaven werden door de katholieke achterban gezien als een toonbeeld van dapperheid en heldenmoed. Uiteindelijk bleek hun vechtlust echter tevergeefs. In 1870 viel het doek voor de paus nadat de Franse steun zich had teruggetrokken in verband met de Frans-Duitse oorlog. Niet lang daarna moesten de zouaven zich overgeven en terugkeren naar huis."

Nadat Duitsland zich in november 1918 genoodzaakt zag een algehele wapenstilstand te accepteren in afwachting van een vredesverdrag, was de tot Duitser genaturaliseerde vliegtuigbouwer Anthony Fokker plots zonder werk. Wat te doen? Terug naar Nederland, werd het devies! In 1919 keerde Fokker terug en hij zou tot aan zijn dood met zijn fabrieken en bijzondere ontwerpen van vliegtuigen, voor zowel de civiele- als ook vooral de militaire behoeftes, de Nederlandse markt domineren tot aan de uitbraak van de Tweede Wereldoorlog.

Luchtvaarthistoricus Dirk Starink schreef n.a.v. 100 jaar Fokker in Nederland een uitgebreide studie over deze periode, waarbij hij in de inleiding o.a.schrijft: "Ondertussen was het Fokker gelukt de Nederlandse markt voor vliegtuigen in handen te krijgen. Tot 1919 bestond die markt alleen uit militaire vliegtuigen, maar in 1919 was dankzij de Eerste Luchtverkeer Tentoonstelling Amsterdam (ELTA) en de oprichting van de Koninklijke Luchtvaart Maatschappij voor Nederland en Koloniën (KLM) ook de burgerluchtvaart op gang gekomen. ELTA-organisator, luitenant Albert Plesman kreeg de leiding over het KLM bedrijf en spoedig werd Fokker ook zijn leverancier van een lange serie verkeersvliegtuigen, waarmee de KLM baanbrekend pionierswerk verrichtte. Tot aan de Tweede Wereldoorlog wist de Fokker fabriek telkens weer – al dan niet met een zekere lobby bij de overheid – haar vliegtuigen te verkopen aan de drie Nederlandse militaire vliegdiensten: van het leger, de marine en het Oost-Indische Leger, het KNIL. Deze laatste had overigens sterk de neiging om in de Verenigde Staten vliegtuigen te kopen en de marine moest van Fokkers vliegboten niets hebben. Het was dus vooral de LVA van het Nederlandse leger dat vrijwel al zijn vliegtuigaankopen bij Fokker (moest) doen."

Lees alles erover in de uitgebreide studie van de voormalig Commandant der Luchtstrijdkrachten dhr. Dirk Starink, getiteld FOKKER 100 JAAR IN NEDERLAND: Hoe Anthony Fokker in 1919 de Nederlandse vliegtuigmarkt veroverde.

 

Nog tijdens de 'Glorious Revolution' waarin stadhouder Willem III zijn schoonvader James II in Engeland van de troon wist te verwijderen, ontspon zich een groter Europees conflict waarin diverse landen zich keerdden tegen het Frankrijk van Lodewijk XIV. Die oorlog die uiteindelijk negen jaar zou voortduren, leverde uiteindelijk voor zowel Engeland als de Nederlandse republiek een gezamenlijk sterk landleger op, om zo ook de politieke toekomst van Europa op militaire wijze te domineren. Deze periode van de Negenjarige oorlog krijgt maar weinig aandacht zelf in de militaire geschiedschrijving van Nederland, maar het onderwerp is toch opgepakt in de studie van de Amerikaanse heer Stapleton, getiteld Forging a coalition army.

In zijn inleiding schrijft Stapleton: "The Nine Years’ War (1688-97) as it has come to be called, marked the beginning of a period of almost twenty-five years of war.  When the Peace of Utrecht ended the War of the Spanish Succession (1702-1713), the balance of power in Europe was restored and Britain had emerged as a major European power.  Britain’s rise from a relatively isolated European power of the second rank in 1688 to a great power following the Peace of Utrecht twenty-five years later came as a result of its participation in those coalition wars against Louis XIV.  In 1689, William III, Prince of Orange and Stadholder of Holland, Zeeland, Utrecht, Gelderland, and Overijssel became king of England, Scotland, and Ireland, the result of the Glorious Revolution. William’s acceptance of the crown bound together the fortunes of Britain and the Dutch Republic.  Allies in a war waged largely for European — and thus Dutch — interests, Britain and the Dutch Republic fought side by side under the leadership of the Stadholder-King.  As Captain-General of both armies, William forged a coalition army unique in military history."  

In de periode 1480-1506 behoorde het Graafschap Zeeland tot de Habsburgse Nederlanden, geregeerd door respectievelijk Maria van Bourgondië en Filips de Schone. Hoe organiseerden de Staten van Zeeland destijds haar marine en kustverdediging? Daar gaat met zijn onderzoek Zeeland onder vuur de heer Van Belzen dieper op in.

In zijn samenvatting schrijft Van Belzen: "Sinds de aanslagen van 9/11 is maritime security een buzzword in internationale diplomatiek. De term heeft echter geen betekenis en is daardoor vrijelijk te interpreteren. In dit onderzoek wordt getracht deze term te concretiseren door het functioneren van de Staten van Zeeland tussen 1467 en 1506 op maritiem vlak te bestuderen. Hieruit blijkt maritime security drieledig te zijn. Conflictpreventie, bescherming ter zee en kustverdediging zijn onderwerpen die veelal op dagvaarten van de Staten van Zeeland werden besproken. Deze onderwerpen staan in dit onderzoek centraal. Voor het eerst in meer dan vijftig jaar worden de Staten van Zeeland weer onderzocht, waarbij het belang van deze regio in de interregionale en internationale context wordt geplaatst. Dit levert nieuwe inzichten op in niet alleen de positie van het Zeeuws gewest in de late Middeleeuwen, maar ook op de impact van grote historische ontwikkelingen op regionaal niveau."

In 2017 publiceerde de heer S. van Belzen zijn master thesis (Universiteit van Leiden), getiteld Zeeland onder vuur: organisatie van maritime security door de Staten van Zeeland, 1467-1506.

Nu eind 2019 de publieke discussie wordt gevoerd over vier nieuwe onderzeeërs voor de Koninklijke Marine, is het interessant er op te wijzen dat dit krijgsmachtonderdeel na 1945 vaker een eigen sturende rol heeft genomen bij de aanschaf en bouw van voor haar specifiek gewenste schepen. Een keuze die mede mogelijk was door de aanbesteding ervan bij eigen Nederlandse scheepswerven. Dit in tegenstelling tot de andere krijgsmacht onderdelen, te weten de landmacht en luchtmacht, die veelal voor bewapening, voertuigen, tanks en vliegtuigen afhankelijk waren van buitenlandse leveranciers na politieke goedkeuring.

Deze bijzondere geschiedenis wordt uitgebreid beschreven door de heer Van Oosterhout (proefschrift uit 2001, Universiteit van Twente), getiteld De precaire autonomie van de Nederlandse marinescheepsbouw.